Basis
Het woord epilepsie komt uit het Grieks en betekent zoiets als "aangrijpen", "aanvallen" of "bestormen". De oorsprong van het woord wordt verklaard door het feit dat epilepsie en epileptische aanvallen vroeger werden opgevat als veroorzaakt "van buitenaf" (goden, demonen). Epilepsie kan ook worden vertaald als "vallende ziekte" en wordt in de omgangstaal vaak een cerebrale aanvalsstoornis genoemd. De aandoening is een storing in de hersenen waarbij plotselinge gesynchroniseerde impulsen worden afgegeven en ontladen. Dit proces wordt in gang gezet door zenuwcellen. Soms trillen alleen een paar spieren tijdens een epileptische aanval, maar het hele lichaam kan ook stuiptrekken. Bovendien kunnen de getroffenen tijdens een aanval het bewustzijn verliezen.
Artsen spreken van epilepsie wanneer:
Binnen 24 uur minstens twee niet-uitgelokte aanvallen hebben plaatsgevonden.
Als, na een niet-uitgelokte aanval, het risico op het krijgen van een nieuwe aanval binnen de komende 10 jaar meer dan 60% is.
Er is een epilepsiesyndroom gediagnosticeerd (bijv. Lennox-Gastaut syndroom).
De 1-jaar prevalentie voor epilepsie in Centraal-Europa is ongeveer 7,1 per 1000 inwoners. Mannen en vrouwen worden in ongeveer dezelfde mate getroffen door de ziekte en epileptische aanvallen. De kans op het ontwikkelen van epilepsie neemt vooral toe in de eerste levensjaren en daarna pas weer vanaf 65 jaar. Over het algemeen kunnen mensen van alle leeftijden epilepsie krijgen. Als je één keer een epilepsieaanval hebt, hoeft dat niet te betekenen dat je de rest van je leven last van epilepsieaanvallen blijft houden.
Als een epileptische aanval langer dan vijf minuten duurt, wordt het een "status epilepticus" genoemd. Status epilepticus is een medisch noodgeval en moet onmiddellijk behandeld worden door een arts of met medicatie. Het is ook een noodgeval als er binnen korte tijd meerdere aanvallen optreden.