Een kort overzicht van flavanolen:
Flavonoïden, als secundaire plantaardige verbindingen, behoren tot de zogenaamde polyfenolen (d.w.z. de groep chemische verbindingen in fruit en groenten). Aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de kleuring van planten, kleuren zij verschillende groenten en vruchten, zoals appelen of sojabonen. Een bepaalde groep flavonoïden (namelijk proanthocyanidinen) komt het meest voor in bessen, rode wijn, appels, maar ook in thee, noten of zelfs chocolade - meer bepaald de cacaoboon. Volgens de gegevens van hetMinisterie van Landbouw van de Verenigde Staten(afgekort: USDA) bevat de cacaoboon de volgende hoeveelheden van bepaalde soorten flavonoïden per 100 g:
- 156,67 mg epigallocatechine
- 99,18 mg epicatechine (hierna epicatechine genoemd)
- en 88,45 mg catechine
Het gehalte aan deze secundaire plantaardige verbindingen neemt af naarmate de verwerking toeneemt. Bijgevolg bevat cacaomassa van licht gefermenteerde cacaobonen meer flavanolen dan pure chocolade - die op zijn beurt meer stoffen bevat dan melkchocolade. Milieu- en opslagomstandigheden, het ras, de rijpheidsgraad en het vetgehalte kunnen ook bepalend zijn voor het flavanolgehalte.
Verschillende studies hebben verschillende effecten onderzocht van flavanol-bevattende cacaobonen of chocolade op de glucosetolerantie, hart- en vaatziekten en bloeddruk. Nu heeft een Amerikaanse studie het verband met cognitieve vaardigheden bij volwassenen onderzocht.
Studiemethode met leerproeven:
Hiertoe werden 211 gezonde volwassenen in de leeftijd van 50 tot 75 jaar onderzocht in een gecontroleerde, gerandomiseerde, parallel-arm studie met gebruikmaking van een voedingsvragenlijst. De deelnemers aan de studie namen gedurende 12 weken ofwel 260mg, 510mg of 770mg cacaoflavanolen ofwel placebo's om het effect te evalueren. De studiefase ging gepaard met een zogenaamde "washout"-periode.
Het primaire eindpunt was een nieuw ontwikkelde objectherkenningstaak die zich in een specifiek deel van de hippocampus (d.w.z. gebied in de hersenen) bevindt. Daartoe zagen de deelnemers aan het onderzoek de ene na de andere patroon op een scherm, en werd hen gevraagd te klikken telkens wanneer een van deze patronen een tweede keer verscheen. Volgens de evaluaties bleek deze test echter te moeilijk te zijn, aangezien meestal alleen willekeurige treffers konden worden waargenomen.
Bijgevolg werd een secundair resultaat geëvalueerd, met behulp van een lijst-leertaak en een lijst-oriëntatietaak. De proefpersonen werd gevraagd zoveel mogelijk woorden uit een lijst te onthouden met behulp van een conventionele leertest (de zogenaamde: Modified Rey auditory verbal learning test). Deelnemers aan de studie die de grootste hoeveelheid flavanolen consumeerden in de eerder geëvalueerde vragenlijst behaalden de beste resultaten in de lijsttest. Proefpersonen met de laagste inname van plantaardige stoffen vertoonden echter de grootste verbeteringen door het innemen van flavanoltabletten tijdens de studiefase. Na afloop van de interventie verslechterden de testresultaten opnieuw.
Het effect werd gemeten aan de hand van een zogenaamde alternatieve gezonde voedingsindex en een biomarker (d.w.z. meetbare parameter als referentie voor biologische processen) voor de inname van flavanolen (kort: gVLM). In een gedeeltelijke MRI-studie werd het cerebrale (d.w.z. hersen-) bloedvolume van de hippocampus gemeten vóór en na de behandeling. MRI, of magnetische resonantiebeeldvorming, kan worden gebruikt om de hersenactiviteit tijdens de testperiode te meten door te kijken naar de bloedstroom in het hersengebied.
In een laatste test, sorteerden deelnemers objecten op eigenschappen zoals "grootte." In dit geval leidde de behandeling met de secundaire plantaardige verbinding tot een verbetering van de resultaten.
Resultaten:
Object herkenning en lijst sorteer prestaties correleerden niet met de kwaliteit van het dieet en verbeterden niet na inname van flavanolen. Echter, de hippocampus-afhankelijke leerprestaties waren direct geassocieerd met de kwaliteit van het dieet, volgens de studieresultaten, en verbeterden na inname van flavanolen - vooral bij deelnemers in het onderste derde deel van de dieetbeoordeling.
Volgens de studieresultaten kan een mogelijk verband worden afgeleid tussen de inname van flavanolen, zoals uit cacao of andere planten, en een toename van de cognitieve prestaties.
Conclusie:
Hoewel verder onderzoek op grotere schaal nodig is, suggereren deze resultaten in het algemeen dat voeding - en flavanolen in het bijzonder - een correlatie hebben met verouderende hippocampale geheugenfunctie en normale cognitieve achteruitgang. Welke implicaties deze bevindingen hebben voor het dagelijks leven kan alleen worden bepaald door verder onderzoek.