Oorzaken van pollenallergie
Stuifmeelallergie, beter bekend als hooikoorts (allergische rhinitis), is een overmatige reactie van het immuunsysteem op normaal ongevaarlijke stoffen. Allergie wordt altijd voorafgegaan door een eerste contact met een allergeen (sensibilisatie). In dit geval reageert het immuunsysteem op het allergeen en begint het antistoffen van het type IgE te produceren, die gericht zijn tegen dit antigeen. Bij hernieuwd contact met het allergeen activeren de antilichamen vervolgens de zogenaamde mestcellen, die vervolgens stoffen (histamine, leukotriënen, PAF) afgeven die verantwoordelijk zijn voor de typische symptomen.
Het aantal allergiepatiënten neemt al vele jaren gestaag toe en zal in de toekomst waarschijnlijk blijven stijgen door de toenemende industrialisatie en de gevolgen van de klimaatverandering. Een mogelijke verklaring voor dit verschijnsel is de zogenaamde hygiënetheorie. Deze theorie is ontstaan toen men ontdekte dat allergieën vooral voorkomen in geïndustrialiseerde landen en vrijwel niet in ontwikkelingslanden. De oorspronkelijke rol van IgE-antilichamen was de verdediging tegen parasieten. In de ontwikkelde landen zijn ziekten veroorzaakt door parasitaire ziekteverwekkers echter zeldzaam geworden. De theorie is dat door niet in contact te komen met de eigenlijke ziekteverwekkers, een reactie tegen andere stoffen (zoals pollen) wordt bevorderd. Vervuilende stoffen in de lucht kunnen ook de reacties op allergenen versterken. De theorie kan worden ondersteund door het feit dat mensen die op het platteland wonen en veel contact hebben met dieren en planten ook minder kans hebben op allergieën. Vooral vroeg in het leven kan meer blootstelling aan de natuur een positief effect hebben op het immuunsysteem en mogelijk allergieën voorkomen.
Allergieën kunnen ook erfelijk zijn, wat ook een belangrijke factor is bij de ontwikkeling van allergieën.
Behandeling van stuifmeelallergie
Om een pollenallergie tegen te gaan zijn er over het algemeen 3 verschillende benaderingen die alleen of in combinatie kunnen worden gebruikt.
Onthouding
De eerste benadering heet onthouding. Dit is het vermijden van elk contact met het allergeen. De haalbaarheid van onthouding hangt af van het allergeen. In het geval van pollenallergie is volledige onthouding betrekkelijk moeilijk. Het verdient aanbeveling om, indien mogelijk, na contact met pollen in de lucht andere kleren aan te trekken en het haar te wassen. Daarnaast kunnen stoffen of gefilterde ademhalingstoestellen worden gedragen. Een blijvende "genezing" van de allergie kan normaal gesproken niet worden bereikt door onthouding van allergenen.
Farmacotherapie
Farmacotherapie kan allergieën alleen symptomatisch behandelen. De meest gebruikte geneesmiddelen zijn de zogenaamde H1-antihistaminica. Deze verminderen de typische symptomen van een allergische reactie door histaminereceptoren te blokkeren. De meest gebruikte stoffen zijn levocetirizine en loratadine.
Het gebruik van glucocorticoïden behoort ook tot de "eerstelijnstherapie". Deze hebben een positief effect op de neussymptomen en zijn zeer effectief bij het voorkomen van neusverstopping. Deze therapie wordt meestal plaatselijk gegeven in de vorm van neussprays en kan worden gebruikt in combinatie met orale antihistaminica. De actieve bestanddelen die voor de behandeling van allergieën worden gebruikt, zijn meestal mometason of budesonide.
Mastcelstabilisatoren worden iets minder vaak gebruikt. Het actieve bestanddeel cromoglicinezuur wordt hoofdzakelijk gebruikt. Dit voorkomt dat mestcellen ontstekingsmediatoren afgeven. Dit kan de intensiteit van de symptomen verminderen. De doeltreffendheid van deze therapie is echter veel geringer dan die van antihistaminica en corticosteroïden.
Een ander alternatief is de behandeling op korte termijn van neussymptomen (voornamelijk neusverstopping of een loopneus) met behulp van een sympathomimeticum. De bekendste stoffen zijn oxymetazoline en xylometazoline. Langdurige therapie met deze stoffen is gecontra-indiceerd, omdat zij paradoxaal genoeg zelf rhinitis medikamentosa symptomen kunnen uitlokken.
Hyposensibilisatie
Allergenenimmunotherapie, ook bekend als desensibilisatie of hyposensibilisatie, is een medische behandeling voor omgevingsallergieën. Bij deze therapie worden mensen blootgesteld aan toenemende hoeveelheden van het allergeen om de reactie van het immuunsysteem te veranderen. Hyposensibilisatie is momenteel de enige manier om allergieën blijvend te genezen. De therapie wordt als bijzonder veelbelovend beschouwd voor patiënten die allergisch zijn voor één of enkele stoffen en is effectiever naarmate de behandeling eerder wordt gestart.
Bij deze therapie worden met tussenpozen van ongeveer 3 weken herhaaldelijk allergenen onder de huid van de patiënt of, in sommige gevallen, onder de tong geïnjecteerd. Toenemende concentraties van het allergeen worden toegediend totdat een plateauconcentratie is bereikt. Het doel van de therapie is de zogenaamde isotypeswitch. Het doel is een speciale reactie van het immuunsysteem waarbij antilichamen worden gevormd tegen het allergeen, die normaliter verantwoordelijk zijn voor de verdediging tegen andere ziekteverwekkers zoals bacteriën en virussen (antilichamen van het type IgG). Hierdoor herkennen deze nieuwe antilichamen het allergeen voordat het zich kan binden aan IgE-antilichamen, waardoor het wordt geneutraliseerd voordat een allergische reactie kan ontstaan. Cruciaal hierbij zijn de gestaag oplopende doses van het allergeen, zodat het immuunsysteem "leert" dat dit een ongevaarlijke stof is.
Het effect kan nog jaren na de behandeling aanhouden. Het is over het algemeen veilig en effectief voor allergische rhinitis, allergische conjunctivitis, allergische astma en stekende insecten. Aangenomen wordt dat het effect bij kinderen nog effectiever is dan bij volwassenen, maar deze veronderstelling is nog niet door studies bevestigd.